Gen F

Join onze community en krijg extra toegang tot artikelen, deel jouw verhaal & ...
© © Chiến Phạm via Unsplash

In 'Daar gaat de bruid', de nieuwste roman van Kaat De Kock, kust Eef met een andere man... op haar vrijgezellenweekend.

‘Daar gaat de bruid’ van Kaat De Kock, hoofdstuk 1: ‘Dit is het moment waarop ik nee moet zeggen, maar alles in mij zegt ja’

Laura Vansweevelt
Laura Vansweevelt Web- en reportagejournalist

Als Eef op haar vrijgezellenweekend met een andere man kust, beseft ze dat ze misschien niet klaar is om te trouwen met haar jeugdliefde Robbe. Moet ze niet eerst ontdekken wat het leven nog meer te bieden heeft voor ze zich voor de rest van haar leven aan een man bindt? Lees hier het eerste hoofdstuk van ‘Daar gaat de bruid’, de nieuwste roman van Kaat De Kock.


Als Eef op haar vrijgezellenweekend met een andere man kust, beseft ze dat ze misschien niet klaar is om te trouwen met haar jeugdliefde. Robbe is haar eerste echte relatie, ze zijn al samen sinds hun zestiende. Moet ze niet eerst ontdekken wat het leven nog meer te bieden heeft voor ze zich voor de rest van haar leven aan één man bindt?

Eef ontdekt dat het leven als happy single niet altijd van een leien dakje loopt. In je eentje naar de film gaan, klinkt leuker dan het is. En als alleenstaande met een startersloon kan je die droom van een ruim en Pinterest worthy-appartement maar beter opbergen. Gelukkig staan Eefs vriendinnen steeds voor haar klaar, met een luisterend oor en een fles rosé. Eef gaat op zoek naar wat ze écht wil in het leven. Het wordt een zoektocht met vallen en opstaan, die tot soms verbijsterende en hilarische ontdekkingen leidt.

Kaat De Kock is een succesvol youngadultauteur en schreef de voorbije jaren de zomerverhalen voor Flair. Ook het vervolgverhaal Lies, dat wekelijks in Flair verschijnt, is van haar hand. ‘Daar gaat de bruid’ is haar tweede chicklitroman, eerder verscheen al ‘Het is ingewikkeld‘.

Lees hieronder het eerste hoofdstuk van ‘Daar gaat de bruid’.

‘Daar gaat de bruid’, hoofdstuk 1


‘Stop nu met aan dat slotje te prutsen, het heeft geen zin!’

‘Anders wordt onze hele tent leeggeroofd, Eef!’

‘Als iemand echt onze tent wil leegroven, dan snijdt die het zeildoek toch gewoon kapot? Dat is net zoals een cabrio.’

‘Huh?’

‘Welja, begrijp jij dat nu? Iedereen sluit zijn auto altijd hermetisch af en verstopt zijn waardevolle spullen onder de zetels en in het handschoenenkastje, maar zo’n cabrio, daar kan iedereen gewoon in.’

Dorien rolt met haar ogen.

‘Jouw logica is vreemd.’

‘Nee, de logica van ándere mensen is vreemd, die van mij is erg... logisch.’

‘In elk geval, als we de tent op slot doen, hebben we tenminste ons best gedaan en kunnen we onszelf niets verwijten. Of elkaar.’

‘Ben je daar nu nog altijd over aan het piekeren? Jenthe is dat allang vergeten, hoor.’

‘Oh ja, is dat zo? Want ik ken Jenthe niet als iemand die snel iets vergeet. Ik kan er toch ook niets aan doen dat ik minder geld heb dan jullie? Ik heb nog altijd geen job, hoe hard ik ook mijn best doe. Ik ben zesentwintig en ik ga nog steeds babysitten om mijn restaurant- bezoekjes en festivaltickets te betalen. En dat kan ook alleen maar omdat mijn ouders zo lief zijn om me thuis te laten wonen zonder kost en inwoon te betalen.’

‘Dat weet ik toch,’ sus ik, ‘en Jenthe weet dat ook.’

‘Is dat zo? Waarom is ze dan nog altijd boos omdat ik haar idee van 7 op reis te gaan naar Ibiza voor het vrijgezellenweekend afgewezen heb?’

‘Je kent Jenthe, zij is nu eenmaal fan van luxe en viersterrenhotels in plaats van modderige weides en tenten. Als ze straks The Killers op het podium ziet staan, is ze dat allemaal vergeten. Laat haar nu maar even. Geef haar friet, hamburgers en een paar biertjes, en het kan haar niet meer schelen waar ze staat en dat haar designerbroek vol modder en andere viezigheid hangt.’

‘Ah nee, want pappie koopt haar toch een nieuwe.’

‘Dorien, dat is gemeen. Jenthe kan er ook niets aan doen dat haar ouders rijk zijn. Zou jij niet in van die chique boetieks shoppen als je vader je een ongelimiteerde kredietkaart gaf die je zo vaak mag gebruiken als je wil?’

‘Pfff, ik ben niet zo materialistisch.’

Ik kijk naar de iPhone in Doriens hand, waarvoor ze zo lang gespaard heeft, en trek een wenkbrauw op.

‘Ja, oké, maar dat is omdat andere smartphones te ingewikkeld zijn voor mij. Ik snap alleen deze. Bovendien doet dat er allemaal niet toe. Het gaat om het gevoel dat Jenthe me gaf, alsof ik een of andere leegloper ben. Terwijl ze goed genoeg weet dat ik al honderden sollicitatiemails verstuurd heb. Maar ja, overal willen ze ervaring. En mevrouw heeft het makkelijk, met haar baantje in de praktijk van haar vader.’

‘Zij vindt het ook erg dat ze al die jaren grafische vormgeving gestudeerd heeft en geen job in die sector vindt. Ik benijd haar trouwens toch niet, hoor. Zoals ze zelf altijd vertelt, zijn de meeste klanten van haar vader veeleisende rijke dames die haar als hun persoonlijke lakei beschouwen. ‘

‘Tja, als je vader plastisch chirurg is, zal je dat wel min of meer gewend zijn.’

‘In elk geval vind ik dit een fantastisch vrijgezellenweekend en ik weet dat Saartje het Ibiza-idee ook veel te duur vond.’

‘Zolang de bruid tevreden is, is het goed, toch?’

‘De bruid is allang blij dat ze, op de roze rubberen laarzen na, 8 geen gekke outfits hoeft aan te trekken of zich op een andere manier belachelijk hoeft te maken.’

‘Wat zijn wij toch goede vriendinnen!’

‘De beste! Zeg, wat komen we hier eigenlijk doen, wat had je nu nodig uit de tent?’

‘Oh, niets, ik wilde gewoon even roddelen over Jenthe. Effe stoom afblazen.’

‘Meen je dat nu? Zijn wij nu echt alleen daarvoor helemaal van de weide naar hier gestapt?’

‘Pfff, er waren toch geen goede optredens. En geen knappe mannen. Echt, wat is een vrijgezellenweekend zonder knappe mannen?’

‘Hadden we dan toch naar de stripclub moeten gaan?’

‘Bestaat dat zelfs wel, een stripclub voor vrouwen? En hangen die mannen dan ook aan palen?’

‘Nee, de mannen zorgen voor de palen’, zeg ik met een grijns.

‘Wat bedoel- Ieuw, Eef!’

Ik grinnik. Dorien is makkelijk op stang te jagen. Nét iets te veel fantasie, die vriendin van mij. En een tikje overgevoelig. Ik weet zeker dat Jenthe helemaal niet boos is vanwege Ibiza, het is Dorien zelf die ermee in haar hoofd blijft zitten. Dorien denkt ook altijd dat iedereen boos is op haar als er niet meteen iemand reageert op haar berichtje in onze Whatsappgroep. En tegen de tijd dat er – meestal binnen de tien minuten, trouwens – toch iemand gereageerd heeft, heeft ze elk gesprek dat ze op ons vorige avondje uit gevoerd heeft al opnieuw overlopen in haar hoofd om zeker te weten dat ze tegen niemand iets verkeerds gezegd heeft.

Het is soms vermoeiend om bevriend te zijn met Dorien, maar het is vast nog vermoeiender om Dorien te zijn.

***

We lopen over de camping naar de festivalwei. Het is nog maar vroege namiddag, maar hier en daar lopen al enkele mensen te zigzaggen van zatheid. Een paar roepen ons luid enkele schunnigheden toe. Niets wat we niet gewoon zijn. Of ze nog dronken zijn van gisteren 9 of vandaag al vroeg zijn beginnen te drinken, is een raadsel. Ik vind het een beetje tragisch, maar tegelijk besef ik dat de kans groot is dat ik vannacht zelf zo naar mijn tent zal lopen. Of kruipen.

‘Zorg maar dat je het sleuteltje van de tent niet kwijtspeelt. Waar heb je het gestoken?’

‘Gewoon in mijn...’ Haar handen, die rustig haar heupzakje openden, graaien nu in paniek in het rond. ‘Oh nee, ik vind hem niet! Straks moet ik zélf de tent kapotsnijden en dan moeten we in een open tent slapen waar iedereen gewoon in kan kruipen om ons... Oh, hier is het’, zegt ze meteen weer kalm. ‘Zie je wel, alsof ik ons sleuteltje ooit zou kwijtspelen.’

‘Ja hoor’, zeg ik en ik moet een oogrol onderdrukken.

Plots voel ik enkele druppels. ‘Fuck,’ zeg ik, ‘het begint te regenen.’

‘Schuilen?’ vraagt Dorien.

‘Nee, het is vast meteen voorbij.’

Maar alsof ik met die uitspraken de goden verzoek, breken de wolken open en valt er een stortbui naar beneden die zo zwaar en dik is dat we geen hand voor ogen zien.

‘Lopen!’ roep ik. Dorien knikt alleen.

In een paar seconden ben ik helemaal doorweekt. De al zompige weide verandert meteen in een modderpoel waarop een varken jaloers zou zijn. Dorien zie ik niet meer.

‘Fuck!’

Mijn rubberen laars blijft vastzitten terwijl ik verder loop en plots sta ik met één sok in het slijk. Ik keer op mijn stappen terug en trek de laars los, waardoor ik op mijn billen in de modder val. Ondanks de regen heb ik zelfs geen zin meer om nog recht te staan. Op mijn gezicht na zit mijn hele lijf onder de modder en ik ben nat tot op mijn onderbroek.

‘Kom op!’ hoor ik iemand boven het geluid van de gierende regen uit roepen. Ik zie een uitgestoken hand.

Ik schud nee en blijf gewoon zitten.

Even later voel ik twee armen onder mijn oksels die me overeind trekken.

‘Hé, wat doe je nou?’ roep ik kwaad. ‘Je mag vrouwen niet ongevraagd vastgrijpen!’

‘Ik probeer gewoon ervoor te zorgen dat je niet ziek wordt’, zegt hij. ‘Kom mee.’

‘Ik ken je helemaal niet.’

‘Ik heet Ben. Aangenaam. Kom nu mee, mijn tent staat twee meter verder.’

‘Als ik daarin kruip, komt heel je tent onder de modder.’

‘Alles zit toch allang onder de modder’, zegt hij als hij de tent openritst, me naar binnen duwt en de tent achter ons sluit.

‘Ik ben hier al sinds donderdag. Bovendien ben je niet écht naar een festival geweest als je niet onder de modder terug naar huis gaat.’

Ik wrijf mijn lange krullen uit mijn gezicht en kijk hem aan. Er hangen druppeltjes aan zijn haar en zijn wimpers, en zowel zijn volle lippen als zijn blauwe ogen vol pretlichtjes lachen naar me. Mijn hemel, wat is hij knap.

‘Kom, doe je kleren uit’, zegt hij, en hij trekt zelf zijn kletsnatte T-shirt over zijn hoofd en begint zijn jeans los te knopen. Hij is mager maar gespierd en heeft brede schouders.

‘Ben je gek?’ zeg ik. ‘Wat ben jij van plan?’

Ik heb de rits van de tent al vast.

‘Niet ziek worden, dat ben ik van plan’, zegt hij. ‘Wat denk je wel van mij, dat ik misbruik van je wil maken?’

Ik kijk half naar achteren en zie dat hij al in de ene slaapzak ligt. Stiekem ben ik een beetje ontgoocheld dat ik zijn naakte lijf nu niet meer kan zien. ‘Kan toch?’ zeg ik. ‘Zulke verhalen hoor je vaak genoeg.’

‘Dankbaar zeg’, zegt hij. ‘Trek nu die natte kleren uit en kruip in de andere slaapzak, ik zal niet kijken.’ Hij legt zijn hand over zijn ogen. Overtuigend, hoor. Not.

‘Ik dacht het niet’, zeg ik, en net op dat moment beginnen mijn 11 tanden te klapperen. Eerst zachtjes, dan oncontroleerbaar.

‘Zie je nu wel? Kijk, ik draai me om.’

Snel trek ik eerst mijn broek en dan mijn T-shirt uit, en glip ik razendsnel in de slaapzak. Nu ja, voor zover je je razendsnel in zo’n onhandig onding als een slaapzak kan wurmen. Ik voel me een worm die een paringsdans doet, als zoiets al bestaat.

‘Nu tevreden?’ vraag ik.

‘Min of meer’, zegt Ben. ‘Een warme zon, een droge wei, een cocktail en goede muziek zouden wel fijn zijn, maar een warme slaapzak terwijl het buiten giet is ook niet slecht. Heb jij je ondergoed nog aan?’

‘Ja’, zeg ik wantrouwig, en ik trek de slaapzak nog wat dichter om me heen.

‘Is dat niet nat?’

‘Vast wel, maar daar trek ik de grens.’

Even luisteren we zwijgend naar de razende regen tegen de tent.

‘Het spijt me erg voor je vriendin.’

‘Vriendin?’

‘Die straks in deze natte slaapzak moet slapen.’

‘Ach zo, ik heb geen vriendin. Ik deel deze tent met een vriend.’

Oh, denk ik, en ik voel een kleine steek van vreugde.

Wat doe je nu?, zeg ik dan tegen mezelf.

‘Nou, dan spijt het me voor de vriend die straks in deze natte slaapzak moet slapen.’

‘Ik denk niet dat dat veel uitmaakt. Heb je die kerel gezien die daar dronken in de gracht lag? Dat was die vriend. Als hij straks in de slaapzak kruipt en voelt dat die nat is, denkt hij vast gewoon dat hij erin geplast heeft. Het zou trouwens niet de eerste keer zijn.’

‘Leuke vrienden heb jij.’

‘Heeft niet elke vriendengroep zo’n vriend van wie niemand zich nog herinnert hoe die ooit erbij gekomen is?’

Ik denk aan Dorien, Jenthe en Saartje. ‘Nee,’ zeg ik, ‘misschien is dat een mannending. Maar waarom heb je hem dan niet mee naar de tent gesleurd?’

‘Ja, hallo, negentig kilo dronken mannenlichaam krijg ik niet gedragen, hoor. Jij bent zo licht als een veertje.’

Ik denk aan het gewicht dat ik vanmorgen op de weegschaal zag en denk: eerder de inhoud van een verenfabriek, maar ik ben blij met het compliment.

‘In elk geval, de tentenindeling gebeurde nét die avond toen ik er niet bij kon zijn op café. Maar met een beetje geluk blijft hij toch de hele nacht in de greppel liggen. Zo luid dat die jongen snurkt, ongelofelijk! Ik ben echt verbaasd dat er íémand geslapen heeft op deze camping vannacht.’

‘Ik denk ook niet dat mensen verwachten dat ze daadwerkelijk gaan slapen op een festivalcamping. Heb jij trouwens geen slotje aan je tent?’

‘Pfff, wat is daar de zin van? Als iemand je spullen wil, snijdt die toch gewoon je tent open?’

‘Dat vind ik nu ook!’ roep ik uit.

‘Dat is zoals een cabrio!’ ‘Toch?’ zegt hij.

‘Zelfs ik moet altijd de neiging onderdrukken om erin te kruipen als ik een cabrio zie staan, en ik ben dan nog een brave jongen. Er moet toch constant in zo’n cabrio geplast en gekotst worden door dronken of jaloerse passanten?’

‘Het is een vreemde wereld’, zeg ik. ‘Ik heb een nicht die niet in vliegtuigen gelooft.’

‘Wat?’ lacht Ben. ‘Nu ja, ze weet uiteraard dat ze echt zijn en kunnen vliegen, maar omdat ze totaal niet kan vatten dat zo’n zwaar metalen ding in de lucht kan blijven, is ze bang om te vliegen.’

‘Ik begrijp dat, ik heb dat met camera’s.’

‘Ben je bang van camera’s?’

‘Nee,’ lacht hij, ‘ik snap ze niet. Ik weet en begrijp wel hoe ze werken, technisch gezien dan, maar toch... Ik kan er nog altijd niet bij dat je bewegende beelden in een doosje krijgt. Dat is toch pure magie?’

Weet je wat pure magie is? Hoe ik me voel als je naar me kijkt en zulke schattige dingen zegt, denk ik, maar ik zeg het niet luidop.

‘Regent het nog?’

‘Ik denk het’, antwoord ik, ook al hoor ik niks meer.

‘Dan blijven we nog even liggen.’

Yes.

‘Wat moet ik trouwens aandoen?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Als we straks weer naar buiten gaan, wat moet ik dan aantrekken?’

‘Oh, ik heb een T-shirt bij me dat lang genoeg is om voor een jurkje te kunnen doorgaan. Voor jou, bedoel ik. Niet voor mij. Niet dat er iets mis is met mannen die jurkjes dragen, voor alle duidelijkheid, maar ik ben meer een jeans-en-T-shirt-type en...’

‘Je bent aan het raaskallen.’

‘Ik kan niet anders.’

‘Waarom niet?’

‘Omdat als ik stop met praten, ik niet anders kan dan je kussen.’

‘Wat? Nee, ik moet gaan’, zeg ik. Ik wil uit de slaapzak kruipen, besef dan dat ik op mijn ondergoed na naakt ben, grijp naar het natte T-shirt en probeer het over mijn hoofd te trekken, wat zo goed als onmogelijk is.

Ben neemt het T-shirt voorzichtig uit mijn handen, gooit het opzij, neemt mijn gezicht in zijn handen en kijkt me in de ogen. Ik weet dat ik me moet terugtrekken, ik weet dat dit het moment is waarop ik nee moet zeggen, maar alles in mij zegt ja. Bovendien, wat zei Dorien ook alweer? ‘Wat is een vrijgezellenweekend zonder knappe mannen?’ En ‘what happens on the festivalcamping, stays on the festivalcamping’, toch? Dus sluit ik mijn ogen als teken dat ik ja zeg.

Het lijkt een eeuwigheid te duren voor zijn lippen de mijne raken, alsof hij het genot wil uitstellen, alsof ook hij vindt dat de seconden vlak voor een kus nóg beter zijn dan de kus zelf. Nu ja, dat wás zo. Tot nu. Want als hij zachtjes aan mijn onderlip zuigt, weet ik dat dat flauwekul is. Deze kus is zoveel beter dan de seconden ervoor. Deze kus is beter dan mijn hele leven ervoor.

***

Ik zucht zachtjes, maar hij hoort het en ik voel zijn lippen omhoog krullen tot een glimlach. Aangemoedigd door mijn duidelijke hint drukt hij zich dichter tegen me aan, laat hij zijn handen naar mijn haar glijden, dat nat over mijn rug valt. Nu kreun ik duidelijk hoorbaar en hij begint zachtjes te hijgen terwijl hij mijn lichaam naar beneden duwt, op de luchtmatras. Zijn hand glijdt naar mijn borst en daarna naar beneden, steeds lager en lager en...

‘Hey, hallo’, zegt een zware stem.

Ben en ik schrikken allebei op, ik trek snel de slaapzak over mijn bovenlichaam.

‘Ho, hallokes’, zegt de eigenaar van de stem goedkeurend als hij me ziet.

‘Sven, kan je niet kloppen voor je binnenkomt?’

‘Kloppen? Op een tent?’ zegt hij, en hij lacht.

‘Ik moet gaan’, zeg ik snel, en ik grijp weer naar mijn natte T-shirt.

‘Sven, ga weg’, zegt Ben, duidelijk geïrriteerd en gefrustreerd.

‘Zeg, dit is ook mijn tent, hé.’

‘De dame moet zich even aankleden’, zegt Ben.

‘Dame? Noemen ze dat normaal gezien niet een tentsle-‘

‘Als je je mond nu niet houdt, sla ik hem toe!’ brult Ben.

‘Het is al goed, jongen’, zegt Sven geërgerd, en hij kruipt weer naar buiten.

Boos ritst Ben de tent achter hem dicht. ‘Ik moet me excuseren voor mijn “vriend”, hij is een echte boer’, zegt Ben. Hij maakt aanhalingstekens met zijn vingers.

‘Hé, ik kan je horen, hé’, zegt een stem buiten.

‘Dat weet ik’, snauwt Ben. ‘Blijf nog even,’ zegt hij tegen mij, ‘of laten we naar jouw tent gaan.’

‘Nee, dat gaat niet’, zeg ik zonder hem aan te kijken. Anders verlies ik me weer in zijn ogen en bestaat de kans dat ik nooit meer wegga. En dat kan niet. Dat mag niet.

Voor de zoveelste keer probeer ik me in het natte T-shirt te wurmen.

‘Geef me dan op z’n minst je telefoonnummer.’

‘Nee, Ben.’

‘Je naam dan?’ smeekt hij terwijl hij in zijn rugzak rommelt. ‘Jij kent de mijne, dus dat is niet meer dan eerlijk.’ Hij vist er een lang grijs T-shirt uit en geeft het me. ‘Voeg me dan op z’n minst toe op Facebook. Ik heet Ben Matthijs.’

Ik schud nee, trek het T-shirt aan, grijp mijn natte top en broek, en kruip naar buiten.

‘Waarom doe je zo? Betekende dit dan niks voor jou?’

‘Ja natuurlijk, heel veel,’ zeg ik, ‘dat is net het probleem.’

Zonder om te kijken ploeter ik door de modder naar buiten, waar het een ravage is. Kleren die hingen te drogen liggen nu halfvertrappeld op de grond en sommige tentjes zijn halfingezakt. Ik denk dat er een heleboel mensen niet al te lekker gaan slapen vannacht. Ik negeer het onverstaanbare maar duidelijk vulgaire gewauwel van een nog steeds dronken Sven en oriënteer me op de douche om onze tent terug te vinden.

Daar kruip ik naar binnen en begin ik onbedaarlijk te huilen.

***

Twintig minuten later ben ik gedoucht en omgekleed onderweg naar mijn vriendinnen. We spreken altijd af aan de cocktailtent als we elkaar kwijt zijn, voor het geval iemand zijn telefoon kwijt is of een platte batterij heeft. En dan kan je tenminste iets lekkers drinken terwijl je wacht op je vriendinnen. En oké, de drankjes zijn ontzettend duur, maar dat geld hebben we dan weer uitgespaard door niet naar Ibiza te gaan, ha!

Mijn mobiel heeft de regenbui gelukkig overleefd, dus antwoord ik in onze Whatsappgroep dat ik er zo meteen ben. Als ik het woordje ‘ben’ typ, zie ik onwillekeurig zijn blauwe ogen voor me en doet mijn hart meteen pijn.

Ik wilde hem niet zo achterlaten, echt niet, maar wat kon ik anders doen?

‘Hey, Eef’, roepen mijn vriendinnen als ik eraan kom. Jenthe en Saartje hebben een cocktail in de hand, Dorien een biertje. Nee, het kan niet leuk zijn om altijd zo op je centen te moeten letten.

‘We waren al ongerust’, zegt Saartje.

‘Ik dacht al dat je onderweg verdronken was’, zegt Dorien.

‘Ineens zag ik je niet meer.’

‘Over mij hoef je je geen zorgen te maken’, zeg ik. ‘Toch niet zolang ik nuchter ben.’

‘Nee, maar geef toe, een vrijgezellenweekend zonder de bruid erbij, dat is toch ook een beetje vreemd’, zegt Jenthe, en ze knipoogt.

‘Daar gaat de bruid’ – Kaat De Kock – Uitgeverij Horizon – € 21,99 via Bol.com.

Lees ook:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content

' ' ' '