Gen F

Join onze community en krijg extra toegang tot artikelen, deel jouw verhaal & ...

‘Mensen zeiden: Jij bent nu de enige die je ouders hebben. Ik was dus ineens verantwoordelijk voor hun geluk.’

Jeroen, de broer van Joke (26), kwam enkele jaren geleden om het leven na een verkeersongeval

Jullie kunnen knetterende ruzie maken, maar toch kan je niet zonder je broers en zussen. Want wie kent je zoals zij je kennen, met je mooie en je lelijke kanten? En met wie kan je anders over je ouders zagen? Joke werd na de dood van haar broer plots enig kind.

‘Ik was net jarig geweest toen het ongeluk gebeurde. Toen mijn tante en nicht voor de deur van mijn kot stonden en vertelden dat Jeroen verongelukt was, dacht ik eerst dat het een grap was en dat ze me op die manier wilden meelokken naar een verrassingsfeestje. Ik dacht wel: wat een slechte, ongepaste grap, maar toch drong het niet tot me door. Dat was trouwens meteen ook het moment waarop ik ontdekte wat het woord “verongelukt” betekende. Maar hij is toch oké? had ik meteen gevraagd. Tot dan wist ik niet dat verongelukken meteen ook wilde zeggen dat je het niet overleefd had.’

Leven voor twee

‘Die eerste week na zijn dood ging als in een waas voorbij. Gelukkig hadden we onze familie om op terug te vallen. Zij hielpen ons met het regelen van de begrafenis en zorgden ervoor dat mijn ouders en ik toch iets aten. Al vrij snel tijdens die eerste dagen na Jeroens dood zei iemand tegen me: Zorg goed voor je ouders. Jij bent nu de enige die ze hebben. Dat voelde als een enorme verantwoordelijkheid: ik moest ervoor zorgen dat zij verder konden met hun leven, dat zij opnieuw gelukkig zouden worden. Zelf voelde ik dat ook aan als mijn taak. Die eerste twee weken ben ik niet naar mijn kot gegaan. Ik pendelde van thuis naar Leuven met mijn papa, want op die manier had hij iets om zijn dagen mee te vullen.’

Ik had weleens het gevoel dat ik voor twee moest leven, dat ik voor mijn ouders zowel hun zoon als hun dochter moest zijn.

‘Mijn vader was zijn beste vriend kwijt; hij en mijn broer waren twee handen op één buik. Dus bracht hij mij naar Leuven, waar hij op mijn kot bleef wachten tot mijn lessen voorbij waren. Ik zorgde dan dat ik iets te vertellen had wanneer ik terug was, over wat er gebeurd was en wat ik geleerd had. Dat ben ik heel lang blijven doen, heel veel vertellen tegen mijn ouders en hen betrekken bij alles wat me overkwam. Ik had weleens het gevoel dat ik voor twee moest leven, dat ik voor mijn ouders zowel hun zoon als hun dochter moest zijn. Omdat ik wilde dat ze trots op me waren, deed ik mijn best en studeerde ik goed. Als vrienden belden om hen uit te nodigen, wilden ze die voorstellen altijd afwimpelen. Dus deed ik of ik wél wilde gaan en verplichtte ik hen op die manier om mee te gaan en weer verder te gaan met hun leven. Als ze dan achteraf toch eens gelachen hadden, was ik blij dat ze een fijne avond hadden gehad en dat ze hun verdriet even hadden kunnen vergeten. Ik denk dat ze niet beseft hebben hoe ik in die eerste periode voor hen zorgde. Ze zouden het ook niet toegelaten hebben, denk ik, want ze zijn de sterkste mensen die ik ken.’

‘Wat erg voor je ouders!’

‘Mensen gaan rare dingen tegen je zeggen na een overlijden. Tegen mijn ouders zeiden ze: Je hebt toch nog een kind? Alsof het verdriet minder groot is als je er nog eentje hebt. Ik hoorde dan altijd weer: Wat erg voor je ouders. Heel weinig mensen vroegen hoe het met mij ging. Terwijl ik wel mijn enige broer kwijt was, en met die broer ook de plannen die we hadden en de toekomst die ik altijd voor me had gezien, verdwenen waren. Jeroen en ik hadden een heel sterke band. We waren maar met z’n tweeën en scheelden niet zo veel qua leeftijd, namelijk precies veertien maanden.’

We spraken af dat we elkaar minstens één keer per maand zouden zien en dan gezelschapsspelletjes zouden spelen of samen zouden puzzelen.

‘Als kind hadden we altijd samen gespeeld en vormden we één front tegen onze ouders als we iets gedaan wilden krijgen. We hadden elk onze eigen vriendenkring, maar de goeie band bleef, ook toen we ouder werden. We vertelden elkaar veel en ik kon hem alles vragen: of hij al eens gekust had, op wie hij verliefd was... Hij was mijn oudere broer, hè. Ik weet nog dat we het hadden over hoe het zou zijn als we oud waren. We spraken af dat we elkaar minstens één keer per maand zouden zien en dan gezelschapsspelletjes zouden spelen of samen zouden puzzelen. Na zijn dood zijn het vooral die kleine dingen die me zijn bijgebleven.’

Het is vreemd wat je je allemaal gaat herinneren als je broer er plots niet meer is, maar het zijn die kleine dingen waar ik nu graag aan terugdenk.

‘Jeroen moest ’s ochtends met de trein naar school en vertrok vroeger dan ik. Hij stond vaak te laat op en was dan gehaast. Dan maakte ik zijn boterhammen, zodat hij op tijd kon vertrekken. Op woensdagmiddag waren we alleen thuis. Dan haalde Jeroen hamburgers in de supermarkt en aten we die voor de televisie op. Dat was ons ritueeltje. Als mama dan ’s avonds eten maakte, hadden we “geen honger”. Het is vreemd wat je je allemaal gaat herinneren als je broer er plots niet meer is, maar het zijn die kleine dingen waar ik nu graag aan terugdenk. We kwamen ook altijd voor elkaar op. Het was trouwens dankzij hem dat ik in Leuven kon gaan studeren. Ik wilde graag rechten studeren in Leuven, maar mijn ouders zagen me liever naar de universiteit van Hasselt gaan, want dan kon ik bij een tante logeren en op die manier kosten besparen. Maar dat was buiten Jeroen – die toen net was beginnen werken – gerekend: Tuttut, jij gaat naar Leuven. En als ze dat hier niet pikken, zal ik van mijn loon wel wat bijdragen. Het is nooit nodig geweest, want mijn ouders hebben me laten gaan. Jeroen is me die eerste maanden nog geregeld komen opzoeken in Leuven. Met zijn beste vriend Thierry ging hij dan op stap, en daarna bleven ze bij mij op kot slapen.’

Altijd de eerste, altijd de enige

‘Ik heb Jeroen nog bedankt voor zijn steun in mijn thesis, ook al was hij er toen al niet meer. Hij zou zo trots geweest zijn om me te zien afstuderen. Dat doet pijn; het leven gaat door voor iedereen, behalve voor hem. Kort na zijn dood werd in zijn vriendenkring de eerste baby geboren en onlangs trouwde zijn beste vriend Thierry. Hij en Jeroen waren onafscheidelijk; Thierry was altijd kind aan huis bij mijn ouders en is ook na Jeroens dood deel blijven uitmaken van ons gezin. Omdat ze ook fysiek enorm op elkaar leken, noemden ze elkaar “broertje”. Nu noem ik Thierry zo, en hij noemt mij “zusje”. Hij springt geregeld bij mijn ouders binnen of stuurt al eens een sms naar mijn papa: Hé, pa. Wanneer komen jullie nog eens eten? Ik was in de plaats van mijn broer getuige op zijn huwelijk. Voor mij en mijn ouders is het een troost dat hij in ons leven is gebleven, maar natuurlijk is het moeilijk om hem te zien doen wat Jeroen niet meer kan.’

Ik zal nooit tante worden van zijn kinderen, en mijn kinderen zullen hun nonkel Jeroen niet kennen.

‘Ook mijn leven gaat door. Dat is confronterend: ik doe de dingen die Jeroen nooit zal doen. Mijn huis verbouwen, later misschien trouwen en kinderen krijgen... Toen ik mijn huis kocht, stond ik daar wel even bij stil; Jeroen was ouder dan ik en had al een job. Hij zou vóór mij een huis gekocht hebben. Nu ben ik altijd de eerste om iets te doen, altijd de enige. Elke stap die ik zet, is zonder hem. Ik zal nooit tante worden van zijn kinderen, en mijn kinderen zullen hun nonkel Jeroen niet kennen. Mijn papa heeft heel erg geholpen met de verbouwingen aan mijn huis. Als Jeroen er nog was geweest, hadden ze dat samen gedaan. Jeroen zou hier elk weekend al om acht uur ’s ochtends gestaan hebben en als laatste vertrokken zijn. Dat beseft onze papa goed. Af en toe kreeg hij tranen in zijn ogen: Dit had onze Jeroen kunnen doen.’

Ketting met zijn vingerafdruk

‘Na zijn dood heb ik een kettinkje met zijn vingerafdruk laten maken, want zo heb ik hem toch een beetje bij me. Mijn leven zal altijd een beetje onvolledig blijven voelen. Wat ik ook doe, het wordt nooit meer compleet. De persoon met wie ik ben opgegroeid, die alles met me gedeeld heeft, is weg. Als mensen me vragen of ik broers of zussen heb, zeg ik altijd dat ik een broer heb, maar dat hij gestorven is. Voor de samenleving ben ik nu een enig kind, maar zo voel ik me niet. Dat ben ik ook niet. Ik zal mijn hele leven een zus blijven, maar dan van een broer die er niet meer is.’

Jongeren die een dierbare verloren, kunnen terecht bij www.missingyou.be of www.ovk.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content

' ' '