Gen F

Join onze community en krijg extra toegang tot artikelen, deel jouw verhaal & ...

Exact 25 jaar geleden begon de genocide in Rwanda. 'Vijftien jaar lang heb ik nauwelijks geslapen', getuigt Marie, die moest vluchten voor de gruwel.

Marie Bamutese (36) overleefde de genocide in Rwanda en bouwde hier haar leven weer op

De redactie

Vier jaar lang was ze op de vlucht voor moordenaars en rebellen. In het boek ‘Marie.Overleven met de dood’ beschrijft Marie Bamutese (36) hoe ze de gruwel in Afrika overleefde. ‘De dood is vreselijk, maar tegelijk soms ook een verlossing.’


‘Ik ga dit gesprek nooit meer vergeten’, zeg ik aan het einde van het interview tegen Marie Bamutese (37). Ze kijkt me verbaasd aan, bijna alsof ze zelf niet beseft welke gruwel ze heeft meegemaakt, en hoe moedig ze het net allemaal aan me heeft verteld, met haar tweejarige zoontje dicht bij haar op schoot. Ik beloof haar om haar verhaal zo goed mogelijk neer te schrijven. Iedereen moet weten wat er destijds in Rwanda is gebeurd – en eigenlijk nog steeds gebeurt. ‘Het is intussen 25 jaar geleden dat we halsoverkop moesten vluchten. Voor een week of twee, dachten we toen nog. Maar ik ben nog steeds niet teruggegaan. Het is in Rwanda niet veilig voor mij. Het feit dat ik over de genocide en de massamoorden spreek, dat ik openlijk zeg dat de huidige president mee verantwoordelijk is voor het leed van zijn volk, maakt me tot een doelwit. De kans dat ze me zouden vermoorden is heel groot.’

Is het daar altijd zo gevaarlijk geweest?

‘Nee, integendeel. Mijn kindertijd was heel onbezorgd. Ik was de vierde van acht kinderen, zeven meisjes en een jongen. Papa was een hoge ambtenaar, mama was huisvrouw. Wij gingen naar school, daarna speelden we buiten, op straat. Het was een mooie tijd.’

Wanneer begon dat te veranderen?

‘In Rwanda leven twee grote bevolkingsgroepen, Hutu’s en Tutsi’s. Vergelijk het met Vlamingen en Walen. Begin jaren 90 begon de spanning tussen beide groepen toe te nemen, omdat ze allebei de macht wilden. Toen Tutsi-rebellen de toenmalige president Habyarimana – een Hutu – vermoordden, is de situatie volledig ontploft. Dat was op 6 april 1994.’

Die moord veranderde ook jullie leven.

(knikt) ‘Bij ons had het nooit gespeeld of je Hutu of Tutsi was. Wij waren Hutu, een nonkel van ons was getrouwd met een Tutsi-vrouw, ik had een neef en nicht die half Tutsi waren... Mijn ouders waren altijd van het idee: we zijn allemaal mensen. Helaas werden we er de dag na de moord op de president keihard mee geconfronteerd dat niet iedereen er zo over dacht.’

Ik heb mensen een vreselijke doodsstrijd zien voeren. Toen ze stierven, was ik opgelucht. Hun lijden was voorbij.


‘Het was mooi lenteweer, mama had ons mee naar buiten genomen. Vanuit het niets hoorden we woest geschreeuw op de berg. Een bende jongemannen stormde naar beneden, met hun machetes zwaaiend boven hun hoofd, recht naar het huis van onze buurvrouw. Haar geschreeuw ging door merg en been. Even later werd er op onze deur geklopt. De kinderen van de buurvrouw. Ze waren doodsbang, ze hadden zonet hun moeder voor hun ogen vermoord zien worden. Afschuwelijk.’

Waarom moest ze sterven?

‘Haar zoon vocht bij de rebellen, die in opstand waren gekomen tegen de president. Dat heeft ze met haar leven bekocht.’

Daarna escaleerde het geweld. Hutu- milities vielen Tutsi’s aan, terwijl Tutsi-rebellen Hutu’s vermoordden. Begreep je als 12-jarige wat er gebeurde?

‘Niet helemaal. Ik herinner me wel nog goed het moment waarop ik besefte dat mama bang was. In mijn ogen was zij een heldin, een sterke vrouw. Als zij in de buurt was, kwam alles altijd goed. Toen ik merkte dat zélfs zij bang was, wist ik: dit is heel erg mis.’

Niet veel later moesten jullie vluchten.

‘Het regeringsleger had ons gewaarschuwd dat het Tutsi-rebellenleger zwaarder bewapend was, dat ze er niet meer tegenop konden. In een laatste poging om hen tegen te houden, gingen ze de brug opblazen, de enige verbinding tussen noord en zuid. Wij moesten dus snel vertrekken, we moesten die brug over vóór het zover was. We namen nauwelijks spullen mee, we dachten dat we na een week of twee terug zouden zijn.

Het liep anders.

‘Ondanks de opgeblazen brug kwamen de rebellen snel dichterbij. Dus moesten we verder trekken. Uiteindelijk, na dagen stappen, kwamen we aan in een verlaten schoolgebouw, en samen met een heleboel andere vluchtelingen besloten we om er enkele dagen te rusten. Daar is een van de vreselijkste dingen gebeurd die ik ooit heb meegemaakt. Op een nacht, in het pikdonker, werd de groep beschoten. Van binnenuit. Heel agressief, de kogels vlogen ons om de oren. Achteraf vernamen we dat rebellen geïnfiltreerd waren in die groep, ze deden zich voor als vluchtelingen. Vanaf dan waren we voortdurend bang. Wie konden we nog vertrouwen?’

Je vader is daar vermoord.

‘We hebben zelfs geen afscheid kunnen nemen. We moesten rennen voor ons leven. Het enige geluk is dat onze familie voor de rest wel samen is gebleven. Veel mensen zijn elkaar daar al uit het oog verloren.’

Waar gingen jullie naartoe?

‘Eind juni staken we, samen met een gigantische groep andere vluchtelingen, de grens over naar Zaïre, het huidige Congo. Onderweg zagen we vreselijke dingen. Mensen die vermoord of uitgehongerd in de kant lagen, half begraven lichamen, kindjes die om hun mama huilden... We waren opgelucht toen we Congo bereikten. Daar hebben we eerst even in openlucht geleefd. Na een paar dagen – of weken, ik had geen enkel tijdsbesef meer – kwam de VN daar aan, en zij verdeelden de massa over geïmproviseerde kampen.’

Werd het leven toen enigszins beter?

‘We kregen voedselpakketten, en zeilen om onder te schuilen. Maar verder was het niet veel beter. Er was nauwelijks hygiëne, geen privacy. En we waren totaal verloren. Mensen waren onderweg hun familie kwijtgeraakt, hadden vreselijke dingen zien gebeuren. Onze eigen moeder was haar man verloren, stond er plots alleen voor met acht kinderen. Iedereen was getraumatiseerd, maar er was geen psychologische hulp.’

Hoe komt dat?

‘Paul Kagame, de leider van de Tutsi-rebellen, had intussen de macht gegrepen. Hij liet de wereld geloven dat de mensen in die kampen moordenaars waren. Dat wíj de schuldigen waren aan de genocide, terwijl hij zélf mee het geweld had opgestookt. Daardoor kwam er geen hulp, want je gaat moordenaars toch niet helpen? Als gevolg van die berichten wilde Congo ons weg uit het land, en werd, in samenspraak met de VN, de voedselhulp afgebouwd. Zo zouden we vanzelf terugkeren naar Rwanda, was de redenering. Maar vanuit Rwanda bereikten ons nog steeds gruwelijke verhalen. Vrouwen vertelden hoe militairen voor hun ogen hun kinderen hadden vermoord, anderen getuigden over dreigementen en folteringen. We kónden dus niet weg. Waarop Kagame en zijn regering besloten om de kampen in Congo te bombarderen, onder het mom van: we hebben alles geprobeerd om hen vreedzaam te doen vertrekken, maar ze willen niet, en het zijn tenslotte toch maar bandieten en moordenaars. (stil) Het is een van de zwaarste schendingen van de mensenrechten in de vorige eeuw.’

Eigenlijk was het dus jullie eigen president die jullie de dood injoeg?

‘Precies. En weet je wat zo bizar is? De wereld wéét dat intussen. En toch is hij vandaag nog steeds aan de macht.’

Hoe hebben jullie die bombardementen overleefd?

‘Er waren verschillende kampen. Die aan de grens werden het eerst aangevallen. Wij zaten iets verder, en de sterkste mannen uit die kampen zijn nog tot bij ons geraakt om ons te verwittigen. Daardoor konden we op tijd vluchten. Er is toen een enorme vluchtelingenstroom op gang gekomen. Er werd gezegd dat het in het regenwoud veilig zou zijn, heel veel vluchtelingen trokken daarnaartoe. Wisten wij veel dat het de weg naar de dood was.

Ofwel gaan jullie er allemaal aan, ofwel ga jij iets voor me doen”, zei hij. Toen ben ik voor het eerst verkracht.


‘Over wat ik in dat regenwoud heb gezien, kan ik nog steeds moeilijk praten. De rebellen jaagden ons op als wilde dieren. Wie in hun handen viel, werd meedogenloos afgeslacht. In stukken gehakt met machetes, of in de rivier gegooid, verdronken. Heel veel anderen stierven door honger en uitputting. Niemand had nog schoenen of kleding. Ik heb mensen gezien die levend aan het rotten waren, omdat ze een wonde hadden die was beginnen ontsteken. Mensen moesten hun stervende moeders, vaders, zelfs kinderen achterlaten, omdat bij hen blijven té gevaarlijk was. Kinderen, soms nog baby’s, zaten te huilen, compleet verloren, alleen op de wereld. En wij liepen daar voorbij. We waren ontmenselijkt, meer dood dan levend. Het was vreselijk.’

Ook jullie familie werd zwaar getroffen.

‘Tijdens de tocht verloren we mijn drie oudere zussen en mijn broer uit het oog. We gingen ervan uit dat ze dood waren. Mijn nichtje Elodia, die toen zeven was, is gestorven op mijn rug. Ik vergeet nooit hoe ik haar armen en benen plots slap voelde worden, hoe haar hoofdje naar achteren viel. (stil) We moesten haar achterlaten langs de kant van de weg, onder wat takken en bladeren. Niet veel later overleed mijn grootmoeder. We hadden heel vaak geen eten, overleefden op rauwe slakken en modder. Dat is oma wellicht fataal geworden. Ook haar hebben we geen graf kunnen geven.’

In je boek schrijf je dat je in het regenwoud de dood leerde kennen als ‘een vriend en vijand tegelijk’.

‘Ik heb mensen gezien die een vreselijke doodsstrijd voerden, die afschuwelijk veel pijn hadden, maar niet wilden doodgaan. Ik was opgelucht als ze uiteindelijk stierven. Dan was hun lijden voorbij.’

Na een tijdje kwamen jullie opnieuw aan in een vluchtelingenkamp.

‘Ik ben er aan de praat geraakt met een Congolese vrouw. Zij verwittigde ons dat we dat kamp zo snel mogelijk moesten verlaten. Ze zei letterlijk: “Dit is een slachtplaats voor vluchtelingen.” Ze vertelde dat de Rwandese militairen de kampen lieten vollopen, om dan tijdens de nacht iedereen te vermoorden. “Op te kuisen”, zei ze. Jaren later zijn daar inderdaad verschillende massagraven gevonden. Die vrouw heeft ons meegenomen naar haar dorp. Ze wilde ons tijdelijk verstoppen, op voorwaarde dat we voor haar zouden werken. Enkele dagen later hoorden we schoten en ontploffingen, de rookpluimen kwamen tot ver boven de bomen. Het kamp werd aangevallen.’

Toen jullie wat aangesterkt waren, trokken jullie verder, nog steeds opgejaagd door de Rwandese militairen. Intussen moesten jullie ook opletten voor de Congolezen. Sommigen werden door de militairen betaald om vluchtelingen te verraden. Hebben jullie dat gemerkt?

‘Ja. Eén keer. Een man uit een plaatselijk dorp had ons gezien. (stil) Hij zei: “Ofwel gaan jullie sterven, ofwel gaan jullie iets voor mij doen.” Mijn moeder vroeg doodsbang wat hij bedoelde. Hij grijnsde: “Ik heb een vrouw nodig.” Wij stonden daar, overgeleverd aan de wil van die man. “Neem mij maar”, zei mijn moeder. Maar die man wees naar mij: “Ik hoef geen oude vrouw. Ik wil je dochter.” Het is een van die zaken... Als ik er nu aan terugdenk... (stil) Mama keek me aan, zo verloren, zo... kapot. “Dochter, geef een beetje van je bloed om ons te redden”, stamelde ze, haar stem haperend bij elk woord. Die dag ben ik voor het eerst verkracht. Hij heeft ons wekenlang vastgehouden, en al die tijd moest ik zijn vrouw zijn. Ik had geen keuze. Als ik weigerde, zou hij ons allemaal vermoorden.’

Hoe ben je aan hem ontsnapt?

‘Een vrouw uit een naburig dorp heeft me geholpen. Zij bood aan om ons te verstoppen. We zijn weken bij haar gebleven. We moesten voor haar werken, maar kregen een slaapplaats en eten.’

Na negen maanden vonden jullie een uitweg uit het regenwoud. Hoe ging dat?

‘De zwaarste gevechten in Congo waren voorbij, en er kwam stilaan hulp op gang. De vrouw die ons verborg, had op de radio gehoord dat het Rode Kruis op zoek was naar overlevende vluchtelingen. Wij hebben ons bij die groep aangesloten. Zij leidden ons weg uit het regenwoud. Onderweg kwamen we langs hopen beenderen. De Rwandese regering had opdracht gegeven om de skeletten bij elkaar te zoeken en te verbranden. Het was... absurd. Uiteindelijk kwamen we aan op een luchthaven, waar we met een vrachtvliegtuig naar Goma werden gebracht, een stad in Oost-Congo.’

Daar werd je gescheiden van je moeder.

Mama had gehoord dat weeskinderen met voorrang behandeld werden. Daarom zei ze dat ik moest zeggen dat ik geen ouders meer had. Mijn zusjes waren nog te jong, maar ik zou me al alleen kunnen redden, dacht ze. Ik werd op de bus voor weeskinderen gezet, mijn moeder keek ons na toen we wegreden. Later hoorde ik dat ze kort daarna is vermoord. (stil)’

Hoe verging het jou?

‘Ik werd naar een opvangkamp voor weeskinderen gestuurd, in het oosten van Congo. Daar heeft een broeder, die we kenden van vroeger, me geholpen. Hij zei dat ze me terug naar huis wilden sturen, maar dat het daar nog steeds niet veilig was. Hij gaf me geld, zei dat ik een taxi naar zijn klooster moest nemen. Dat heb ik gedaan. Die broeder wist dat een tante van me in Frankrijk woonde, en het was de bedoeling dat ik, met een vals paspoort, naar haar zou reizen. Maar bij een tussenlanding in Brussel werd ik tegenhouden, en naar het gesloten asielcentrum in Steenokkerzeel gebracht. Zo kwam ik in België terecht. Een maand of vier later werd ik officieel erkend als vluchteling, en in een pleeggezin geplaatst. Ik was toen nog steeds maar 17.’

Lukte het je, na alles wat je had meegemaakt, om je leven weer op te bouwen?

‘Het was héél moeilijk. Voor buitenstaanders leek het alsof alles goed ging: ik haalde mijn middelbaar diploma, studeerde voor maatschappelijk werkster, ik vond een job. Maar binnenin ging ik kapot. Overdag keek ik voortdurend over mijn schouder, ik was ervan overtuigd dat iemand me zou aanvallen of vermoorden. ’s Nachts had ik nachtmerries en flashbacks. Vijftien jaar lang heb ik nauwelijks geslapen.’

Wanneer werd het beter?

‘Ik vond meer en meer dat ik de wereld móést vertellen wat er gebeurd was. Daarom wilde ik een boek schrijven, alleen had ik geen idee hoe ik dat moest aanpakken. Toevallig zag ik op Canvas een reportage over Rwanda en Congo, en wat daar allemaal gebeurd was. Ik heb toen een mail gestuurd naar de VRT, met de vraag om in contact te komen met de journalist die de reportage had gemaakt. Dat was Peter, intussen mijn man. (glimlacht)’

Soms durf ik zelfs al diep te slapen. Maar de angst zit er nog steeds. Ik weet niet of die ooit helemaal zal verdwijnen.


‘We hebben samen het boek geschreven. Het was loodzwaar, want ik moest alles opnieuw ophalen. Alle gruwelijke details, alle feiten. Ik ben volledig ingestort. Tegelijk was het een soort van verwerking. Ik ben toen bij een dokter terechtgekomen met wie het goed klikte. Aan hem heb ik veel te danken.’

Heeft het intussen een plaats gekregen?

‘Voor een groot stuk wel. Ik heb het kunnen parkeren, zodat ik verder kan met mijn leven. Er zijn nog steeds moeilijke momenten, en af en toe komen de nachtmerries terug. Maar over het algemeen gaat het vrij goed. Soms durf ik zelfs al diep te slapen.’

Soms.

(stil) ‘De angst zit er nog steeds. Ik weet niet of die ooit helemaal zal verdwijnen.’

Heb je ooit nog wat van je broer en zussen gehoord?

‘Ja, God is ons daar heel genadig geweest. We hebben het allemaal overleefd. Mijn zussen wonen in Frankrijk. We zien elkaar regelmatig. De eerste keer was heel vreemd. Ik had zo lang gedacht dat ze dood waren, had al om hen gerouwd. We hadden elkaar tien jaar of meer niet gezien, we waren nog kinderen toen. Nu stonden we voor elkaar als volwassen vrouwen. We waren vervreemd, en tegelijk voelden we ons verbonden, omdat we dezelfde gruwel hadden meegemaakt. Met onze broer gaat het minder goed. Hij is jarenlang kindsoldaat geweest. Niemand weet wat hij precies heeft meegemaakt, maar hij is zwaar getraumatiseerd.’

De problematiek rond vluchtelingen is vandaag weer heel actueel. Wat voel je als je die beelden ziet van wanhopige mensen die in bootjes de Middellandse Zee proberen oversteken?

‘Ik kan daar niet naar kijken. Het roept té veel bij me op. Toen ik maatschappelijk werk studeerde, heb ik stage gedaan bij minderjarige vluchtelingen. Ook dat viel me te zwaar. De verhalen kwamen té dichtbij. Daarom ben ik gestopt met veldwerk, en ben ik Politieke Wetenschappen gaan studeren. Ik wil zo graag begrijpen wat zich afspeelt in het hoofd van beleidsmakers, waarom ze bepaalde beslissingen nemen.’

Zie jij een oplossing voor de vluchtelingencrisis?

We moeten zonder twijfel ons best doen om die mensen op te vangen. Niemand vlucht voor zijn of haar plezier, en grenzen sluiten zal niets oplossen. Anderzijds: opvang hoeft niet definitief te zijn. Als de situatie in het thuisland beter wordt, moeten mensen bereid zijn om terug te gaan. Ikzelf zou niets liever willen dan terug te gaan naar Rwanda, maar ik kan niet, de situatie is er nog steeds onrustig. De overheid zou het probleem veel meer aan de basis moeten aanpakken. Neem Rwanda. Europa steunt president Kagame, een dictator die zijn eigen mensen heeft vermoord. Ze zouden hem moeten dwingen om af te treden, en proberen om een vorm van mensenrechten in het land te installeren. Pas dan zullen er minder vluchtelingen zijn.’

Ben jij nog kwaad op de Rwandese overheid?

‘Iemand vroeg me ooit: “Stel dat Kagame crasht met een vliegtuig, en met zijn stoel in jouw tuin landt. Ga je hem helpen of laat je hem sterven?” Ik heb naar waarheid geantwoord dat ik hem zou opvangen en verzorgen. Dat meen ik echt. Ik ben niet wraakzuchtig. De Bijbel zegt: wie niet vergeeft, lijdt. Vergeef en verlos jezelf.’

Lieve Marie, je hebt zoveel meegemaakt en bent er toch in geslaagd om een nieuw leven op te bouwen, met een prachtig gezin. Heb je nog dromen?

‘Ik zou heel graag een tweede boek schrijven. Mijn eerste boek gaat over de traumatische ervaringen die ik heb meegemaakt, en stopt bij mijn aankomst in België. Nu zou ik het vervolg willen schrijven. Ik wil het “Overleven na de dood” noemen. Het zal een mooi verhaal worden. Véél mooier dan het eerste deel.’

Tekst: Evelien Roels


 

Lees ook:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content

' ' '