Maya heeft geld geërfd van haar grootouders en besloot daarmee haar droom na te jagen: haar saaie kantoorjob opgeven en een koffiebar beginnen. Die lijkt voorlopig goed te draaien. Alleen in de liefde loopt het wat minder. Of komt daar binnenkort verandering in?
Ik zucht. Daar komt Otto aangelopen, en hij is boos. ‘Het is oké, man’, zegt Jarne, die me meteen loslaat. ‘Het was gewoon een vriendschappelijk gebaar.’ ‘Ik zal wel bepalen of het oké is of niet’, zegt Otto boos. ‘Sorry, nee, ík bepaal of het oké is of niet dat iemand me knuffelt of niet’, kom ik boos tussenbeide. ‘En Jarne, ik heb liever niet dat je dat doet, ook al weet ik dat het uit enthousiasme was en dat je er verder niks mee bedoelde.’ ‘Ha!’ zegt Otto, duidelijk triomfantelijk. Ik erger me aan zijn zelfvoldane gezicht.
Blijkbaar ben ik hier niet welkom omdat je moet knuffelen met je buurman?
‘We gaan naar binnen, tot later.’ ‘Of niet’, zegt Otto. Ik rol met mijn ogen. Zijn gedrag irriteert me mateloos, maar ik kan toch niet hetzelfde blijven zeggen tegen hem? ‘Wat doe jij hier zelfs?’ vraag ik aan Otto als we binnen staan. Er zijn nog geen klanten, maar mama kan ons wel horen. Dat kan me eigenlijk niet zo heel veel schelen. ‘Nou, sorry dat ik mijn vriendin wil steunen, hoor. Ik wilde een koffie uithalen om mee te nemen naar het werk. Je weet hoe vies de koffie uit de automaat daar is. Maar blijkbaar ben ik hier niet welkom omdat je moet knuffelen met je buurman?’ ‘Maar… je moet helemaal met de tram naar het werk. Dat lukt toch niet met een koffie in de hand?’ ‘Dat is niet makkelijk, maar dat wilde ik graag voor je doen. Ik wilde je eerste klant zijn.’ Meteen voel ik me schuldig.
Soms kan ik zo’n trut zijn
Ik dacht dat hij me volgde en controleerde, terwijl hij gewoon een groot en romantisch gebaar wilde stellen. Soms kan ik zo’n trut zijn. ‘Het spijt me. Ik wil niks liever dan dat jij m’n eerste klant bent. Wat wil je?’ ‘Gewoon een goeie zwarte koffie. En kan je die in mijn thermosje doen? Anders ben ik bang dat er iemand tegen me aan zou botsen.’ ‘Natuurlijk, onze klanten krijgen zelfs korting als ze hun eigen beker meenemen.’ ‘Echt? Dat moet je dan wel adverteren, want dat staat hier nergens aangegeven. ‘Toch wel.’ Ik wijs naar het bord achter de toog. ‘Och ja, maar het staat er wel erg onopvallend. Ik zou een klein bordje op de bar zetten. Dan zien mensen het en brengen ze volgende keer een beker mee. En als het echt begint te lopen, kan je misschien je eigen herbruikbare bekers laten maken en verkopen.’ Ik knik, al word ik al duizelig van al die ideeën. Uiteindelijk wilde ik alleen maar koffie en taart verkopen, en plots heeft iedereen ideeën om er een hele business van te maken. En hoewel ze allemaal gelijk hebben, wordt het me misschien toch allemaal wat veel. Ik moet al wennen aan het feit dat ik vandaag extra vroeg ben moeten opstaan. Maar ik hoef natuurlijk ook niet alles nu meteen te doen. Misschien moet ik wel langzaam evolueren en me aanpassen. Zeggen ze niet dat stilstaan achteruitgaan is?
‘Alsjeblieft’, zeg ik als ik hem z’n gevulde thermosje overhandig. In plaats van het aan te nemen, haalt hij zijn bankkaart boven. ‘Ben je gek? Jij hoeft toch niet te betalen!’ ‘Als ik niet betaal, ben ik niet je eerste klant.’ ‘Dat doet er toch niet toe? Voor mij ben je de eerste klant.’ ‘Het doet er wel toe. Laat me nou gewoon betalen, dan mag je me daarna voor de rest van ons leven gratis koffie geven.’ Ik grinnik. ‘Deal.’ Hij betaalt, geeft me een kus en vertrekt. ‘Zo’, zegt mama als ze uit de keuken komt, waar ze stond te doen alsof ze het druk had, maar duidelijk aan het meeluisteren was. Hoe zou ze anders weten dat Otto alweer vertrokken is? ‘Zo’, zeg ik, haar een beetje uitdagend om commentaar te geven.
‘Alles goed tussen jou en Otto?’ ‘Zeker wel. Hij kwam naar hier om mijn eerste klant te zijn. Romantisch, toch? Hoe gaat het met jouw liefdesleven?’ Zodra ik de woorden heb uitgesproken, heb ik er spijt van. Waarom ben ik toch zo gemeen? Tot daar mijn goeie voornemen. ‘Sorry, mama’, zeg ik dan maar met een klein stemmetje. ‘Daar is de eerste klant’, zegt ze alleen maar. ‘De twééde klant’, zeg ik. Ik probeer vrolijk te klinken en te doen alsof alles oké is, maar dat is natuurlijk niet zo. Vanaf dat moment hebben we sowieso geen tijd meer om te praten. Het bord en het feit dat we vroeg open zijn heeft het effect dat we hadden gehoopt. Ik zie mensen langslopen, het bord bekijken en terugdraaien om een koffietje uit te halen. Het nadeel van de constante stroom mensen is ook wel dat de rij op sommige momenten zo lang is dat het bepaalde klanten afschrikt. Of dat ze toch in de rij komen staan, maar na een paar minuten zenuwachtig op de klok van hun telefoon kijken en alsnog vertrekken. Maar er zijn meer mensen die net omdat ze een rij zien, ervan uitgaan dat hier vast goede koffie geserveerd wordt en mee komen aanschuiven. Gelukkig weet ik dat ze niet ontgoocheld zullen zijn en dat mijn koffie ook echt lekker is. Als deze klanten blijven terugkomen en er nog meer bijkomen, zit ik op een goudmijn.
Moeders zijn óók mensen
Rond een uur of halftien neemt de stroom af. Ik ben nu al stikkapot en moet nog aan mijn normale werkdag beginnen. Dat belooft. Ik hoop dat ik eraan wen, want anders zal ik toch een oplossing moeten verzinnen. Wat me ook aangenaam heeft verrast, is dat mama en ik supergoed samenwerkten. Ook al praatte ze niet tegen me – daar hadden we ook geen tijd voor -, we waren een goed geoliede machine. Zijn nam de bestellingen op, deed de betalingen en zette de dekseltjes op de bekertjes. Allemaal handelingen die me enorm veel tijd bespaarden. ‘Mama, ik had het niet gekund zonder jou’, zeg ik dan ook eerlijk. Even kijkt ze me aan, maar dan gooit ze de handdoek waarmee ze aan het afdrogen was over haar schouder en loopt ze naar de keuken. Oké, ze is dus nog altijd boos. ‘Mama, luister, ik heb al sorry gezegd, maar je bent duidelijk nog altijd kwaad, dus zeg ik het nog een keertje: het spijt me. Ik had dat niet mogen zeggen.’
Ik dacht dat je intussen al te oud was om je te gedragen als een puber en niet te beseffen dat ik ook gevoelens heb.
‘Weet je, Maya’, zegt mama terwijl ze de handdoek boos neersmijt, alsof het een zweep is waarmee ze slaat. ‘Ik dacht dat je intussen al te oud was om je te gedragen als een puber en niet te beseffen dat ik ook gevoelens heb.’ ‘Nee, natuurlijk besef ik dat.’ ‘Is dat zo? Want volgens mij vind je nog altijd dat ik alleen goed genoeg ben om bij je vader te blijven en te koken als jij op bezoek komt, zodat je ideaalbeeld niet verpest is. Ik denk zelfs dat jij denkt dat ik de rest van de week in een kast zit. Of in een plastic speelgoedbak, zoals je barbies wanneer je er vroeger niet mee aan het spelen was. Maar mijn gevoelens zijn even echt en groot en belangrijk als de jouwe.’ ‘Dat wéét ik toch, mama.’ ‘Nee’, zegt mama. ‘Je dénkt dat je dat weet, maar je weet het niet. Je vraagt nooit hoe het met me gaat. Nou ja, je vraagt het wel, maar je wil eigenlijk alleen maar “goed” horen als antwoord. Je wil het echte antwoord niet. En ik begrijp het wel, want je bent mijn dochter en dat is ook je taak niet. Maar momenteel ben ik helemaal alleen op de wereld en…’ En dan valt mama plots stil en barst ze in tranen uit.
Lees elke woensdag en zondag op Flair.be hoe Maya haar koffiebar én liefdesleven draaiende probeert te houden.