Flaircolumniste Nele is moeder van een peuter en een kleuter. Hier vertelt ze alles wat je wil weten over dat moederschap: lichaamssappige verhalen van onvoorwaardelijke liefde, van snot tot natte prot.
‘Komaan, denk eraan: ik wil het, ik kan het, ik dóé het.’ Ik hoorde het in de speeltuin. De woorden kwamen uit de mond van een zesjarige en waren gericht aan een iets minder moedige vierjarige die boven aan een glijbaan stond te twijfelen. Vanaf dan was het afwachten: zou ze het doen of niet?
Als moeder van twee kinderen en een volwassen vrouw met ADHD en een hoofd vol to-dolijsten kon ik niet meer doen dan ontroerd toekijken. Wat een prachtige kleine motivational speech. Wat een zin. Wat een verschil ook met de uitspraak waarmee ik, samen met zoveel anderen, ben opgegroeid, namelijk ‘Willen is kunnen.’
Ik heb lang geloofd dat die zin waar was. Ik heb alleszins lang geloofd dat het mijn fout was als het niet lukte. Want ik wílde het toch? Dus dan móést ik het toch kunnen? En als ik het niet kon, dan had ik het waarschijnlijk niet hard genoeg gewild.
Klinkt toch logisch? Maar ondertussen weet ik beter. Ik wil heel veel. Vroeg opstaan zonder stress, gezond eten, geduld hebben, een leuke moeder zijn, een fijne partner en betrouwbare vriendin blijven, deadlines halen, sporten, ademen, een beetje ontspannen, minder scrollen, meer slapen…
Ik wil het. Echt. Maar dat betekent nog niet dat ik het altijd kan, en al zeker niet dat ik het altijd durf. En daar wringt het schoentje van die zogenaamde maakbaarheid volgens mij. Want kunnen is niet alleen een kwestie van willen. Het is ook een kwestie van weten, leren, oefenen, falen, steun en de kans krijgen. En soms is het gewoon een soort van uitgesteld succes. Je kan namelijk pas iets doen als de omstandigheden een beetje meewerken.
Als je het mentaal aankan, als je lijf niet te veel protesteert en als het veilig genoeg voelt. Soms wil je wel, maar moet je eerst even bijkomen. Of uithuilen. Of naar adem happen. Soms kan je het, maar weet je nog niet hoe. Daarom vond ik die uitspraak van dat kind zo raak. ‘Ik wil het. Ik kan het. Ik doe het.’
Drie aparte stappen in plaats van één overmoedige sprint naar de top. Een eenvoudige opbouw in vertrouwen waarbij er eerst een doel is, iets wat je echt graag zou willen. Niet omdat het moet of omdat iemand anders het van je verwacht, maar omdat jij het zelf voelt.
Daarna volgt het geloof dat je het kan. Misschien omdat je het al eens geprobeerd hebt of simpelweg omdat iemand in je gelooft. En dan pas komt het doen, het moment waarop je springt. Een moment dat nog moeite mag kosten en niet eens perfect hoeft te zijn, maar waar je bewust voor gekozen hebt.
Willen is niet automatisch kunnen. Maar willen en dan durven geloven dat je het misschien kan, is een mooi begin. En soms moet je er ook gewoon weer af. Dan neem je het trapje naar beneden in plaats van die glijbaan en probeer je het later nog eens opnieuw met de gedachte: ik wil het, ik kan het en ik mag ook nog even wachten tot ik eraan toe ben.
Lees ook: